'Ik probeer het sprookje in de mens wakker te kussen'- interview met Dio Oberon uit 1981
Lieve leden,
Na een stapel zwartwitfoto's van prinsesje van Oranje in het Sprookjesbos
vandaag op Eftelist nóg een blik op vervlogen tijden.
Het is inmiddels ruim twee weken geleden dat Dio Oberon - hofnar van de
Efteling in de vroege jaren tachtig - het aardse voor het eeuwige
verruilde. In ons korte In Memoriam op deze mailinglist was al te lezen dat
Dio een bijzondere figuur was, in zijn rol als joker én in de rest van zijn
bestaan. Toevallig duikelden we in het Brabants Historisch Informatie
Centrum onlangs een uitgebreid artikel over Dio (toen nog Obers) uit de
winter van 1981 op.
Dio werkte toen een jaar als nar voor de Efteling, en een journalist van
het Eindhovens Dagblad bezoekt hem in zijn zelfgebouwde 'sprookjeshuis' in
Sint-Oedenrode. Dit leidt tot een zeer sfeervol interview dat een curieuze
inzage geeft in het leven en de gedachtenwereld van Dio. Voor liefhebbers
van deze obscure en zeer tot de verbeelding sprekende episode uit de
geschiedenis van de Efteling het lezen meer dan waard!
-x-
Ilona
------------
"Ik ben een tierelantijnder"
Dio Obers, een nar in het winterland
Eindhovens Dagblad - zaterdag 28 februari 1981 - pag. 17
Door Ruud Groen
Het huisje is als uit een sprookje weggevlogen. Neergestreken tussen de
takkige populieren in het koude winterland voorbij Sint-Oedenrode. Een
bontgeverfde droomvogel genaamd huis, met een vermoeden van rijp op het
verweerde pannendak, plastic lentebloemen in de dode tuin onder het
venster en een deur die gastvrij tot aankloppen noodt.
Er komt een stem van ergens boven de lage zoldering. Hij noemt me bij mijn
voornaam. "Ben jij het?" Ik ben het, verdwaald in het schemerduister van
een nog slapend huis. "Heb je lucifers bij je?" "Een aansteker! Ook goed?"
"Steek dan alvast de open haard aan! Ik kom zo! Ik heb me verslapen!"
Het krantepapier, dat onder het hout in de haard ligt, is klam geworden en
vat met tegenzin vlam. Op de tafel bij het raam ligt een aangesneden brood.
Een stuk kaas onder een stolp. Een mes. Door een smal luik in de zoldering
naast de schouw valt lamplicht over een roerloze vrouwengestalte in de
hoek. Ze draagt een lang zwart gewaad met een broche vol felle
regenboogkleuren. Misschien wacht ze op de kus van een prins. In de hoek
daartegenover en net zo roerloos staat een harlekijn met een bijna
demonische grijns op zijn gezicht. Op nauwelijks een armlengte boven mijn
hoofd kraken de planken. Nu de vleermuizen nog. Maar nee, de betovering
neemt hedendaagse vormen aan. Half verscholen onder een werktafel komt
plotseling een bandrecorder tot leven. De spoelen beginnen te wentelen.
Rode en groene dioden priemen als insectenogen uit het duister. Fluitmuziek
dartelt door onzichtbare luidsprekers het vertrek in. Nu pas valt me op dat
er licht is gaan branden. Het schijnt over een keukentje in de hoek,
kleiner dan zelfs de meest behendige caravanbouwer voor mogelijk zou
houden.
Gek eigenlijk: het hele huisje is gaan leven en alles lijkt er gereed te
zijn voor de nieuwe dag, terwijl ik van de bewoner zelf alleen nog maar de
stem heb gehoord en wat stommelende voetstappen boven mijn hoofd. Ik neem
de dingen nieuwsgierig in me op en probeer er de man bij te denken.
Ofschoon het kamertje tot de nok is gevuld met de meest bizarre voorwerpen,
heeft alles er een eigen en weloverwogen plaats. Geen prulletje, geen
broodkruimel, geen verdwaalde sigarettepeuk of neergesmeten tijdschrift,
niets dat aan gisteren herinnert. Het brood op de plank, de kaasschaaf
naast de stolp, de fluitketel op het gascomfoor, het haardvuur dat slechts
aangestoken behoefde te worden, het is alsof het decor tot in de kleinste
finesse in gereedheid is gebracht voor de opkomst van de acteur.
De timing is perfect. Een witte werveling in de hoek naast de haard. Lenig
als een trapezewerker heeft hij zich uit het luik omlaag laten zakken en
met een sprong staat hij midden in het kamertje. Hij draagt witte wollen
mocassins, een witte broek en een witte tuniek, waarvan het breiwerk
vermoedelijk met twee biljartkeus tot stand is gebracht. Hij heeft golvend
blond haar, een sierlijk ogend blond baardje en helderblauwe ogen. Als
vrijbuiter op het bioscoopscherm zou hij me minder verbaasd hebben dan
hier. Hij steekt me zijn hand toe. "Dio Obers en sorry dat ik je liet
wachten".
In het sprookjespark De Efteling springt hij het liefst vanuit de
rhododendrons tussen de voorbij wandelende bezoekers. Hij is er de enige
levende attractie temidden van plastic prinsesjes, mechanische ganzehoeders
en kunstmatige toverheksen. In zijn rood-groene pak met bellen buitelt hij
door de menigte en speelt hij op zijn fluit. Soms zelfs op twee tegelijk.
Als zijn spotlust de overhand krijgt, brengt hij ze aan neusgaten en steekt
hij vrolijk musicerend zijn tong uit naar het verbaasde publiek. Hij speelt
er de nar. Waarschijnlijk is hij de enige full-prof nar in Nederland. En
het is niet alleen maar zijn beroep. Het is zijn bestaan. Zijn wezen.
"Ik ben wat ik altijd heb willen zijn; De speelse nar, die mensen zijn
spiegel voorhoudt."
Drieëntwintig jaar geleden werd Dio Obers geboren onder het sterrenbeeld
van de Maagd. Zijn planeet is Mercurius en zijn metaal is kwikzilver, eens
geliefd bij magiërs en alchemisten, ongrijpbaar, eigenzinnig, een
voortdurend bewegende spiegel.
"Ik ben een tierelantijnder. Ik probeer het leven zijn sier te geven.
Versieringen zijn symbolen waar een gedachte uit spreekt. De meeste mensen
gebruiken die symboliek niet meer, verstaan hem ook niet meer. Ze
beschouwen de sierlijkheden als overbodig en omringen zich met levenloze
dingen die niets te zeggen hebben. Ze wonen in nietszeggende huizen. Ze
leiden een nietszeggend leven. Zo is er heel wat schoonheid verloren
gegaan."
Hij is de zoon van de legendarische dichter Frans Babylon. Hij is altijd
een zoeker geweest, nooit tevreden met de ogenschijnlijke zekerheden,
voortdurend op speurtocht naar de synthese van alle tegenstrijdigheden.
"Ik heb in kloosters gezeten. Ik heb me verdiept in allerlei filosofieën.
Eindeloos nagedacht over de dingen. Ik denk dat je de grote raadsels van
het bestaan een plaats moet geven in jezelf om er uitdrukking aan te kunnen
geven. Muziek en expressie zijn voor mij de meest wezenlijke uitingen van
wat me beroert."
Hij zit nooit langer dan tien minuten achtereen op dezelfde stoel. Zodra
het gesprek om een illustratie vraagt, springt hij overeind, voert lenige
danspassen uit, speelt op zijn talloze fluiten of gaat eenvoudigweg op zijn
handen staan, met zijn voeten tegen de zoldering van wat eens het bakhuis
was van een naburige boerderij. "Als kind heb ik altijd ontzettend fijn
gespeeld. Ik ben in Rooi op straat opgegroeid en deed niets liever dan
spelen. Indiaantje of ridder. Mijn moeder maakte de prachtigste pakken voor
me."
Hij draait aan een bandopname van zijn optreden voor de eerste- en tweede
klassertjes van zijn plaatselijke school. Hij doet de dieren na van het
oerwoud, sluipt grommend door de klas, trompettert als een olifant en
bezweert slangen met zijn fluitspel. Muziek, zegt hij, is even oer als de
oerwouden en de oermens. Instrumenten bespeelt hij met een even veelzijdig
gemak als waarmee hij zelf zijn kleren maakt, gedichten schrijft,
tekeningen vervaardigt, zijn huisje heeft gebouwd of kruiden verbouwt in de
tuin.
Is de nar een eenzame figuur, zoals bijvoorbeeld de pierrot?
"Nee. En nar leeft bij de gratie van de mensen om hem heen. Ik ben graag
onder de mensen. Ik woon dan wel wat afgelegen, maar ik ben zeker geen
teruggetrokken figuur. Ik speel graag met mensen. Niet in de zin dat ik ze
wil kwetsen of manipuleren, maar in een heel andere betekenis. Ik betrek ze
graag in mijn spel. Ik heb geen boodschap voor ze. Ik wil ze geen
overtuiging opdringen. Ik lok ze slechts in situaties waarin ze zichzelf
ontmoeten. Ik probeer het sprookje in de mens wakker te kussen. Diep in hun
hart zijn de meeste mensen veel aardiger dan ze zelf durven bekennen. Ik
maak een karikatuur die voor anderen bevrijdend is. Een nar is geen eenzame
zonderling, maar een dienaar aan de voeten van de koning."
Carnaval is voor Dio Obers geen aanleiding om het vak van nar met meer vuur
te beoefenen dan hij onder andere omstandigheden reeds doet.
"Ik verkleed me en ik doe er de eerste dag aan mee. De uren na de optocht
vind ik de gezelligste. Dan zijn jong en oud bij elkaar. Dan heeft het
feest nog de meeste spontaniteit. Later neemt die af. Dan wordt het
feestvieren een dwang en daar hou ik niet van. Ik beleef ook heel bewust de
vastentijd. In de nadagen van de winter spoelt de regen de aarde schoon. De
bomen laten hun dode takken vallen. De natuur ontdoet zich van het afval
alvorens aan een nieuwe cyclus te beginnen. De boeren verbranden de
rotzooi. Het huis wordt schoongemaakt. Vroeger hadden die dingen hun
betekenis. Maar wie denkt er ooit nog na over de wintertijd? Wij koesteren
ons aan een voortdurende kunstmatige zomer. En toch geloof ik dat je als
mens door het dal moet gaan om de toppen weer te kunnen bestijgen. Je ogen
moeten door tranen gewassen zijn om weer opnieuw te kunnen stralen."
Dio de dienstbare nar, noemt hij zichzelf. Maar het is winter en De
Efteling is dicht. Hij heeft zijn narrenpak aangetrokken om te poseren voor
een paar foto's. Een stug leren pak, dat de benen vrij laat om onbelemmerd
te kunnen springen. Hij heeft zich geschminkt. En wanneer de fotograaf al
lang weer vertrokken is, zit hij nog steeds in dat rare pak. Bij elke
beweging die hij maakt rinkelen er belletjes. Hij lijkt totaal anders te
zijn geworden. Niet meer de lenige vrijbuiter van het avontureneiland, maar
wat droefgeestig achter de speelse potloodlijnen op zijn gezicht. Hij heeft
zijn armen om zijn knieën geslagen en lijkt beschutting te zoeken voor de
doodse winterkou. Een nar is misschien wel het meest weerloze wezen op de
wereld. Die laat om zich lachen. Vraagt niets. Zegt niets. Is slechts een
spiegel van gevoelens.
"Ik verlang naar de zomer, weet je dat? Ik wacht met kloppend hart op de
Koningin van de Zon. Ik wacht op de Koningin van de Liefde in mijn nederige
huisje aan de horizon."
En hij geeft me een hand.
En hij brengt me naar de weg waar mijn auto wacht.
En hij hurkt neer in de berm, nog minutenlang zichtbaar in de spiegel, als
een wonderlijke bloem in het verstilde winterland voorbij Sint-Oedenrode.
------------
Ter illustratie, enkele scans uit een editie van jeugd/stripblad Jippo uit
1981 (met dank aan Ronald/Raintree op Themepark.nl):