Het sprookje van Joris en de Draak: een Eftelingvertellingr was eens een klein koninkrijk dat volledig in de ban was van een draak.
Niet zomaar een draak, nee, een verschrikkelijk monster, dat vuur kon
spuwen. Hij leefde in een stinkend moeras, waar hij grote gouden
drakeneieren bewaakte. Het gigantische beest deed niemand kwaad,
zolang hij maar genoeg te eten kreeg. En hij was kieskeurig. Hij eiste dat
de koning hem elke dag twee verse schapen liet brengen om op te
peuzelen. Zo kwam het dat de koning iedere ochtend iemand naar het moeras stuurde,
om de draak tevreden te stellen met een paar schapen.
Het ging al jaren zo door en de koning van het land dacht: zolang de draak
schapen eet in plaats van mensen, mogen we niet mopperen.
Helaas, op een dag kwam de raadsman van de koning in paniek binnenrennen.
‘Majesteit, majesteit! Ik breng slecht nieuws!’ ‘Ga eerst eens rustig
zitten,’ zei de koning kalm, ‘en zeg me wat er aan de hand is.’ ‘O,
majesteit, het is verschrikkelijk!’ riep de raadsman opgewonden. ‘Alle
schapen zijn op!’ ‘Alle schapen zijn op?’ herhaalde de koning
verbaasd. ‘Het is zoals ik het zeg, majesteit! Er is in het hele land
geen schaap meer te vinden.
U weet wat dat betekent. De draak wordt
woest als hij zijn dagelijkse portie schaap niet krijgt!’ ‘O jee, wat
nu te doen?’ zei de koning. ‘In elk geval moeten we het hem gaan
vertellen.’
En daar ging de dappere koning. Met een angstig bibberende raadsman in
zijn kielzog trok hij het woud in, waar een kronkelend pad hen uiteindelijk
bij het zompige moeras bracht. Tussen de nevelslierten door zagen ze
vaag de glinstering van een paar gouden eieren.
Op een kleine houten brug stonden ze plotseling stil, toen een afgrijselijk
geluid hen verwelkomde. ‘WRAAAAH!’ brulde de draak, die voor hen
opdoemde vanuit de nevel. ‘Daar hebben we de koning zelf! Wrahaha!’
Hij sprong vooruit en sloeg met zijn machtige staart zo hard in het water
dat er een vloedgolf ontstond. De hoge golf wierp de koning en zijn
raadsman tegen de vlakte. Daar lagen ze, drijfnat, en de draak lachte:
‘Wrahaha! Ik ben de heerser van het water!’
De koning krabbelde als eerste overeind, zette zijn kroon recht en wrong
zijn baard uit. ‘Hum, eh… inderdaad, erg indrukwekkend, waarde draak,’
zei hij. ‘Dat dacht ik ook!’ brulde de draak trots. ‘En ik ben ook de
heerser van het vuur!’ Hij voegde de daad bij het woord en de vlammen
spoten meters ver uit zijn bek. WHOESJ! De houten brug stond
onmiddellijk in lichterlaaie.
‘Help!’ riep de raadsman en in paniek sprong hij in het water. Het vuur
greep snel om zich heen en ook de koning kon ternauwernood van het
bruggetje springen, anders was hij vast en zeker verbrand!
Ze stonden tot hun middel in de drassige poel en keken toe hoe de draak
het vuur doofde met een enorme plens water.
‘WRAHAHA!’ lachte hij. ‘Dat was leuk! Maar wat brengt jou eigenlijk
hier, beste koning?’ ‘Het zit zo…,’ begon de koning zo kalm
mogelijk, ‘zoals u weet laat ik u elke dag twee schapen bezorgen.
Maar…’ De koning aarzelde even en haalde diep adem. Toen bekende hij:
‘De schapen zijn op.’ ‘Dat is niet zo mooi, koning,’ zei de draak,
‘dan zal ik jou en je vriendje moeten opeten! Wrahaha!’
De raadsman verschool zich bibberend van schrik achter de koning, maar
die zei moedig: ‘Dat zou u kunnen doen, maar wie gaat er dan voor zorgen
dat u elke dag te eten krijgt?’ ‘Ach, koning… ik maakte maar een
grapje,’ zei de draak op z’n liefste toon en de raadsman keek meteen
opgelucht. ‘Oude kerels als jullie zijn trouwens veel te taai… maar weet
je wat?’ De draak keek opeens weer heel gemeen. ‘Bezorg mij voortaan
elke ochtend een jong meisje als ontbijt! Wrahaha! Héérlijk!’
De koning en zijn raadsman waren geschokt. ‘Een… een… jong meisje?!’
stotterde de koning verbijsterd. ‘Ik kan u verse vis laten brengen of
heerlijke hammetjes. Mijn kok kan dagelijks een maaltijd voor u bereiden
met pittige pepers en het fijnste fruit.’
De koning noemde nog meer
lekkere dingen op om de draak op andere gedachten te brengen. ‘Nee,
koninkje… een lekker mals meisje moet het zijn… elke dag één! En
anders zwaait er wat!’ brulde de draak woest. Hij draaide zich om en
met een verschrikkelijke zwieper van zijn staart slingerde hij de
twee mannen het moeras uit.
Kletsnat en verfomfaaid keerden ze wat later terug op het kasteel. ‘Roep
de bevolking bij elkaar,’ zei de koning. ‘Ik heb iets zeer belangrijks
mede te delen.’
Niet veel later stonden er honderden mensen op de binnenplaats van het
kasteel. De koning sprak hen ferm toe: ‘Beste mensen! Nu de draak al
onze schapen heeft opgegeten, wil hij niets anders dan elke dag een van
onze meisjes als ontbijt. Daarom zullen we elke ochtend een meisje
moeten offeren. ’Er klonk een verschrikt geroezemoes. ‘Ik begrijp hoe u zich voelt en ik
voel met u mee,’ zei de koning met een zachtere stem, ‘maar we weten
allemaal wat de draak kan aanrichten als we niet doen wat hij zegt. Hij zal
uit zijn moeras komen en dood en verderf zaaien in onze straten… hij zal
onze huizen in brand steken en zorgen voor overstromingen…’ De koning
zweeg even en keek naar zijn volk.
Toen ging hij verder: ‘Zolang de draak
nog leeft móeten we dus wel doen wat hij van ons verlangt. Intussen loof ik
duizend en één dukaten uit voor degene die hem verslaat. Laten we hopen
dat we op die manier snel van het monster verlost zijn!’
Vervolgens zette de raadsman een grote kelk op het podium waarin
honderden briefjes gestopt werden. Daarop stonden de namen van alle
meisjes uit het hele land. De koning husselde alle papiertjes door elkaar
en zei: ‘Voortaan zal ik elke dag één briefje trekken. Het meisje wier
naam ik voorlees zal de volgende ochtend geofferd worden.’ De koning kon
zijn tranen bijna niet inhouden toen hij zijn hand in de kelk stak. Maar
opeens klonk het: ‘Stop!’ Daar stond de dochter van de koning. ‘U bent
mij nog vergeten, vader,’ zei de prinses zacht en ze gooide dapper haar
eigen naam bij de andere briefjes. ‘M-m-maar liefje…,’ stamelde de
koning, hoewel hij meteen begreep dat het geen zin had om zijn dochter
tegen te spreken.
In het hele land liet de koning aanplakbiljetten ophangen. Er stond op:
Drakenjagers, onversaagd
Luister wat de koning vraagt
De dappere die de draak verslaat
Ontvangt duizend en één dukaat
Aan iedere ridder die dit leest:
Trekt ten strijde tegen het beest!
Er brak een verschrikkelijke tijd aan. Elke ochtend werd er een meisje aan
de draak gevoerd. Daarbij verorberde het beest ook heel wat jonge, sterke
mannen. Zij hadden allen geprobeerd de draak te verslaan, maar sloegen
hun zwaarden stuk op de harde drakenschubben.
De koning werd steeds treuriger. Hij wist zich geen raad. En op een middag
gebeurde wat hij al weken had gevreesd: hij trok een briefje uit de kelk
en las de naam van zijn eigen dochter. Met tranen op de wangen richtte hij
zich tot zijn volk en snikte: ‘Is er dan niemand die de draak kan
verslaan?’ De koning zweeg even en zei toen: ‘Hierbij schenk ik niet
alleen duizend en één dukaten aan de ridder die de draak verslaat, maar
ook zal hij mogen trouwen met mijn dochter!’ Er ging een golf van
opwinding door de menigte en de koning zei: ‘Zo zal hij uiteindelijk
regeren over ons mooie koninkrijk.’
Toen zwaaide opeens de poort open en een ruiter reed de binnenplaats op.
Het was een knappe jongeman met blonde haren en blauwe ogen, maar hij
zag er niet erg groot en sterk uit. Hij stapte van zijn paard en richtte
zich tot de koning: ‘Majesteit, geef me wapens en ik versla de draak!’
Iedereen keek verbaasd en de koning vroeg: ‘Wie mag jij dan wel zijn?’
‘Ik ben Joris,' zei de jongen. ‘Ik kom uit een land hier ver vandaan. Ik
ben speciaal gekomen om de heerser van water en vuur te bestrijden.’
‘Maar hoe denk je dat te doen?’ vroeg de koning. ‘Die draak is enorm
sterk en heeft al vele dappere ridders verslagen!’ ‘Je moet een draak
raken waar hij kwetsbaar is,’ antwoordde Joris. ‘Ik wens je daar veel
geluk bij,’ zei de koning, maar zijn gezicht straalde niet veel
vertrouwen uit. ‘In ons Tuyghuys hangen harnassen en vind je schilden en
wapens.’ ‘Dank u wel,’ antwoordde Joris, ‘u kunt op me rekenen!’
Daarop ging hij naar het Tuyghuys en pakte het kleinste harnas. Het paste
perfect. Vervolgens voorzag hij zichzelf van een schild en een lans die wel
twee keer zo lang was als hijzelf. Toen besteeg hij zijn paard en trok het
woud in. Tegen de avond kwam Joris bij het mistige moeras aan. De draak moest
vreselijk lachen toen hij de tengere ridder zag. ‘Wrahaha! Het moet niet
gekker worden!’ En om zijn woorden kracht bij te zetten sloeg hij met zijn
staart op het water en veranderde het moeras in een kolkende waterplas.
Hij deed zijn bek open en WHOESJ! De vlammen zetten twee naaldbomen
op de oever in brand.
‘En met wie heb ik de eer?’ vroeg de draak. Joris sprong van zijn paard
en zei: ‘Ik ben Joris, de enige echte heerser van water en vuur.’ De
draak keek even heel verbaasd om vervolgens weer in lachen uit te
barsten: ‘Wrahaha! Jij… de heerser van water en vuur? Heb je soms niet
gezien wat ík net deed?’ ‘Natuurlijk wel,’ zei Joris, ‘maar dat is
kinderspel vergeleken bij wat ik heb gedaan.’ De draak keek nog verbaasder
en Joris ging verder: ‘Ik heb het water van de oceaan in brand gezet!’
‘Het water van de oceaan?!’ brulde de draak. ‘Dat kan niet!’ ‘Nou
en of dat kan,’ zei Joris.
Over de vertelling
Het sprookje van Joris en de Draak dient als achtergrondverhaal voor de bijbehorende attractie. De vertelling werd geschreven door Eftelingarchivaris Gerrie van Dongen en haar partner Ad Grooten, die eerder onder meer het Sprookjesboek van de Efteling uit 2009 schreef en het script van Sprookjesboom de Musical.
Het Eftelingverhaal is een olijke variatie op de bekende sage van Sint Joris en de Draak, een legende waarvan de oorsprong zich vertakt in allerlei richtingen, zoals geschriften uit het elfde eeuwse Cappadocië, de Legenda aurea uit de dertiende eeuw, en een oud en obscuur gedicht ("Sint Joris, die was kloek van zeden / Reed de draak kloekmoedig tegen").
In en rondom de attractie zijn allerlei verwijzingen naar het verhaal achter Joris en de Draak te vinden.
‘De hele zee staat op dit moment in
lichterlaaie, kijk zelf maar. Je kunt het vanaf hier zien branden.’ En
toen wees Joris naar de rode avondlucht boven de bomen. De zon ging die
dag zo prachtig onder dat het leek alsof er verderop een enorme brand
woedde. De draak was duidelijk van zijn stuk gebracht. ‘Dat kan niet
waar zijn,’ mompelde hij en hij richtte zich op om beter te kijken.
‘Ik zie wel een rode gloed…’ zei hij aarzelend. ‘Strek je nog wat
verder uit,’ zei Joris, ‘dan kun je de vlammen zien!’
En op het moment dat de draak zich helemaal uitrekte sprong Joris naar
voren en doorboorde het hart van het monster met zijn lans. Er ging een
schok door het grote drakenlijf. Even bleef hij stokstijf staan, om
vervolgens met een oorverdovend gebrul achterover in het moeras te
storten. De akelige schreeuw van de draak was in het hele land te horen,
maar het was van korte duur. Hij was dood.
De drakenjager werd groots onthaald. Banieren daalden neer, er klonk
trompetgeschal en gejuich en Joris werd gehuldigd op een ereschavot.
Plechtig schreden de koning en de prinses naar voren. ‘Beste Joris,’ zei
de koning, ‘je hebt woord gehouden en de draak verslagen. We zijn je
eeuwig dankbaar en je hebt je beloning verdiend. Duizend en één
dukaten… en de hand van mijn dochter.’
Joris maakte een buiging en sprak: ‘Majesteit, het spijt me, maar ik zal
niet trouwen met uw dochter. Mijn hart is voor degene van wie ik houd.’
De koning keek verwonderd naar Joris die zei: ‘Majesteit, verdeelt u
alstublieft alle dukaten onder de bevolking van uw mooie land.’
Toen brak er een geweldig gejuich los. En voor de koning nog iets kon
zeggen namen de mensen Joris op de schouders. Ze gooiden hem in
de lucht en vingen hem weer op, ze zongen en ze dansten en iedereen
vierde feest.
Later die nacht verliet Joris ongemerkt het feestgedruis en vertrok op
zijn paard. Niemand heeft hem ooit nog gezien, maar iedereen in het
kleine land leefde nog lang en gelukkig.